LOS SIETE DIAS DE LA SEMANA

Inleiding

Albert Heyndricksz Boumeester heeft in de periode dat hij in Amsterdam woonde naast het drukken van een aantal Nederlandstalige boeken zich tevens toegelegd op het drukken van een Spaanstalig boek. Exemplaren van dit boek zijn niet in Nederland te vinden[1]. Een mooi bewijs voor het feit dat Albert Heyndricksz Boumeester werkelijk de opdracht voor het drukken van het boek heeft gekregen, naast de vermelding van zijn naam op de titelpagina van het boek, is de notariële akte van 8 november 1612[2].

In dit hoofdstuk zal deze akte of overeenkomst het middelpunt zijn van een uitwijding over het ontstaan van dit boek dat tevens een weg vindt naar de Portugese joden in de Nederlanden en specifiek in Amsterdam. Daarnaast zal enige aandacht uitgaan naar het originele werk en Nederlandstalige vertalingen die in de zeventiende eeuw van dit werk zijn verschenen. Ten slotte komen er drie Spaanstalige titels aan bod die waarschijnlijk tevens gedrukt zijn door Albert Heyndricksz Boumeester.

 

De overeenkomst

De transcriptie van de overeenkomst is als volgt[3]:

Compareerde etc. Rodrigo Alvares portugees inwooner  

deser stede out out sessendertich jaeren, ende heeft

by waere woorden in plaetse van solemenele eede ten versoucke

van francisco de caseros spaengnaert mede woonende hier binnen

in syne portuguesche taele verclaert getuygt ende geattesteert

hoe waer is dat ontrent vijff  oft ses maenden geleden

sonder den iusten tyt onthouden te hebben, hi getuyge ten

versoucke van dyse producent mede is geweest te huise

van Albert Boumeester bouckdrucker alhier om te hooren

oft hi ende den producent malcander wel hadden verstaen

belangende het drucken van zeckeren spaenschen bouck daerinne

d’producent met hem was versproocken, ende nae dat

hi getuige den voors. Boumeester hadde gevraecht ofte

hi niet en verstont met den producent geaccordeert te

syne dat het componieren vande voors. Bouck den producents

aerbeyt, tegen den Aerbeyt van het drucken soude gestelt

ende gerekent werden, ende mits dat den producent

de helfte van het papier betaelde, dat alle de prouffiten

ende alle tgene vanden vercoop vande boucken te procederen

by den producent ende hem Albert Boumeester half ende

half soude gedeelt ende geprouffiteert werden,

seyde dvoors. Boumeester dat hi tselve alsoo verstont

ende daer mede te vrede was, alle twelck hi getuyge

des noot ende in cas van recoldement versocht synde

overbodich waer met eede solemneel te vestigen,

gedaen binnen Amsterdamme ter presentie van

Manuel de campos, ende pierie flon getuygen de

8en novembris 1612.

Rodrigo Alvares. Manuel de Campos.

Uit deze akte valt allereerst op te maken dat Francisco de Caceres[4], de opdrachtgever of zoals in de akte staat ‘de producent’, de overeenkomst die met Albert Boumeester is aangegaan op papier, ten overstaan van de notarissen Jacob en Nicolaas Jacobs, Manuel de Campos en Pierre le Flon (in akte staat Pierie Flon), graag bevestigd zag[5]. Daarbij traden Rodrigo Alvares, Manuel de Campos en Pierre le Flon als getuigen op, waarbij eerstgenoemde met Francisco de Caceres naar het huis van Albert Boumeester meeging. Hij fungeerde daarbij als de persoon die er attent op was of beide personen elkaar goed begrepen om misverstanden achteraf te voorkomen. Dit vond zo’n vijf tot zes maanden voor het opstellen van de notariële akte plaats, dus ongeveer in de maand april of mei van het jaar 1612. Rodrigo Alvares, 36 jaar en Portugees, legde zijn verklaring in het Portugees af. Pierre le Flon kwam oorspronkelijk uit Zuid-Frankrijk en was werkzaam als herbergier. Hij was ongeveer in het jaar 1565 geboren en zal op het moment van het opstellen van de akte omtrent 47 jaar zijn geweest[6]. Op 14 januari 1595 ging hij trouwen met Marie Coquelle (of Marie Coquiel) en daarvoor was hij met de 24-jarige uit Frankrijk afkomstige vrouw Jenne le Forterie getrouwd. Op 19 oktober 1602 ging hij opnieuw trouwen, namelijk met Ameline Gillis, een 36 jarige vrouw die uit Keulen afkomstig was.

De werkelijk afspraak tussen Albert Boumeester en Francisco de Caceres hield in dat het werk dat laatstgenoemde aan het boek heeft gehad[7] tegenover het werk dat Albert Boumeester ervoor nodig had[8], werd afgezet. Verder was de afspraak dat mits Francisco de Caceres de helft van de kosten voor het papier voor zijn rekening nam, alle opbrengsten van de verkoop van het boek tussen beiden verdeeld zouden worden. Rodrigo Alvares getuigde dat Albert Boumeester dit ook zo had begrepen en akkoord ging met deze afspraak.

Helaas zijn er over de productie van het boek en de afwikkeling tussen Albert Boumeester en Francisco de Caceres verder geen gegevens beschikbaar, al kan er door de overlevering van een aantal exemplaren met grote stelligheid gezegd worden dat het boek is gedrukt en op de markt is verschenen. De titel die het boek heeft gekregen is Los siete dias de la semana, sobre la criacion del mundo, wat in het Nederlands vertaald kan worden als ‘De zeven dagen van de week, over de schepping van de wereld’. Het gaat hierbij om een druk met twee titeluitgaven[9]. Wat in beide kopieën overeenkomt, is de tekst ‘Por Iosepho de Caceres’ en onderaan de naam ‘Alberto Boumeester’ op de titelpagina. Bij het ene exemplaar wordt het jaar 5372 (=1612) en bij de andere 5373 (=1613) genoemd[10]. In beide gevallen heeft er tussen de overeenkomst en het daadwerkelijk gedrukte exemplaar niet veel tijd gezeten, namelijk ongeveer een jaar.

Na de titelpagina volgt een korte proloog, ondertekend door I. de Buschere, waarna een langere voorrede volgt[11]. Deze voorrede van vier pagina’s wordt ondertekend door Francisco de Caceres. Josepho (Iosepho) de Caceres, die op de titelpagina wordt vermeld, is één en dezelfde persoon als deze Francisco de Caceres[12]. De reden voor dit gebruik van twee namen zal verderop in dit hoofdstuk aan de orde komen. Na deze voorrede en voordat de eigenlijke tekst begint, worden nog wat woorden tot de lezer gericht inclusief een lijst van drukfouten met de correcties.

Interessant is het om te weten wat Francisco de Caceres en de andere twee in de akte voorkomende Portugezen in Amsterdam deden en of De Caceres wellicht meer boeken heeft laten drukken bij Albert Boumeester. Bij de zoektocht naar een antwoord op deze vraag is het onontkoombaar om de Spaanse en Portugese joden, die zich aan het einde van de zestiende eeuw in Amsterdam begonnen te vestigen, in het verhaal mee te nemen.

 

De Sefardim in Amsterdam

Sefardim is de Hebreeuwse term voor Portugese en Spaanse joden, waarbij Sefarad voor Spanje staat[13]. Naast de Sefardische gemeenschap bestond en bestaat ook de Asjkenische gemeenschap, de Hebreeuwse naam voor Hoogduitse en Poolse joden. Deze laatste zal verder buiten beschouwing worden gelaten.

De joden in Spanje hebben vooral in de periode van de kruistochten (1096-1299), maar ook daarná in een zeer moeilijke tijd gezeten, waarin ze door de christenen gezien werden als ‘moordenaars van Christus’ en als zodanig werden bestreden. Door zich te laten dopen, konden vele joden zich redden van de dood[14]. Deze nieuwe bekeerlingen, conversos genoemd, hadden geen andere keus dan zich aan het katholieke geloof te conformeren, maar dat betekende zeker niet altijd dat ze de joodse godsdienst links lieten liggen. Een deel van de conversos bleef in het geheim zijn oude geloof belijden. De Inquisitie, door de paus in de dertiende eeuw opgericht om ketterse bewegingen binnen de kerk te bestrijden, ging zich vanaf het einde van de vijftiende eeuw met deze joden bezighouden. In Portugal ontstond vanaf ongeveer 1536 de Inquisitie die zich richtte op deze Nieuw-christenen[15]. Echter de Portugese Inquisitie was nog veel meedogenlozer in zijn methoden dan de Spaanse, waardoor duizenden Portugese Nieuw-christenen zich in Spanje gingen vestigen, nadat eerder door de Spaanse Inquisitie juist Spaanse joden naar Portugal waren gevlucht.

Veel Spaanse en Portugese Nieuw-christenen hebben gedurende de zestiende eeuw getracht veiliger oorden te vinden, waarbij Antwerpen een belangrijke wijkplaats werd[16]. De Beeldenstorm van 1566 zorgde voor een uitstroom van buitenlandse kooplieden uit Antwerpen naar steden als Frankfurt, Emden, Bremen en Londen. Pas omstreeks 1595 vestigden de eerste Portugese kooplieden zich in Amsterdam[17]. Velen hiervan kwamen uit het noorden van Portugal, specifiek uit Oporto en het district Minho[18]. Slechts enkelen kwamen uit Antwerpen. De stad Hamburg vervulde dezelfde functie voor deze Nieuw-christenen uit Portugal.

De afwezigheid van een vastomlijnd jodenreglement in die tijd is gunstig geweest voor de joden, net als de vrijheid van handelen van de stedelijke overheden in het gewest Holland en met name in Amsterdam in de eerste helft van de zeventiende eeuw[19]. Hieraan kan tevens toegevoegd worden dat de joden in Amsterdam voor het merendeel Iberische kooplieden waren met dezelfde culturele achtergrond als de kooplieden die de bovenlaag van de Amsterdamse burgerij vormden. Dit vergemakkelijkte de onderlinge contacten aanzienlijk. Verder hadden ze (handels-)contacten met Spanje en Portugal en vooral met Brazilië, alsmede met Spaans-Portugese joden rond de Middellandse Zee. Hier konden Nederlandse kooplieden van meeprofiteren[20].

Het onderzoek naar de identiteit van de Portugese en Spaanse Nieuw-christenen werd door een aantal factoren bemoeilijkt en één daarvan was de eerder genoemde (Josepho en Francisco de Caceres) naamswijziging. Veel Iberische kooplieden hadden namelijk schuilnamen voor hun transacties met het Iberische schiereiland[21]. Deze namen werden gebruikt in contracten, bevrachtings- en ladingspapieren en bij verzekeringen om de Inquisitie op een dwaalspoor te brengen en de familieleden en handelsrelaties voor repercussies te behoeden[22]. Ook hadden de weer tot het jodendom teruggekeerde Iberische Nieuw-christenen in Amsterdam een joodse naam aangenomen voor gebruik in de synagoge. In 1621 woonden er ongeveer 586 sefardische mannen in Amsterdam[23].

Met deze inleidende informatie over de Spaanse en Portugese joden in Amsterdam in het achterhoofd wordt een diepere blik geworpen op de in de akte voorkomende Portugezen.

 

Rodrigo Alvares, Manuel de Campos en Francisco de Caceres.

Manuel de Campos en Rodrigo Alvares hebben voor het ontstaan van het Spaanstalige boek slechts een bijrol gespeeld: Francisco de Caceres is uiteraard de hoofdfiguur. Zo zal er in deze uitwijding meer aandacht zijn voor laatstgenoemde.

Allereerst Manuel de Campos. Uit een vijftal notariële akten waarin hij voorkomt, kan worden opgemaakt dat hij werkzaam was als makelaar en als schipper, in ieder geval in de jaren 1613-1619[24]. Verder treedt hij ook op als getuige[25]. Hij had een dochter die in Amsterdam bij hem inwoonde[26]. Eind augustus 1639 woonde hij nog steeds (of weer) in Amsterdam en was hij 59 jaar, wat betekent dat hij in het jaar 1580 geboren moet zijn.

Ook Rodrigo Alvares trad in verschillende situaties op als getuige en was werkzaam als schipper. Daarnaast wordt hij ook als tolk[27] en koopman[28] genoemd. Een interessante akte van 25 augustus 1611, waarin zowel Rodrigo Alvares als Francisco de Caceres voorkomen, vertelt dat zij beiden 3½ jaar geleden in Parijs vertoefden en Fancisco de Caceres op dat moment naar Amsterdam vertrok, dus ongeveer in februari 1608. Waarschijnlijk is Rodrigo Alvares hem niet veel later achterna gegaan. Naast Amsterdam heeft Alvares tevens Hamburg en Bayonne aangedaan[29]. In de laatstgenoemde Zuid-Franse kustplaats is hij, waarschijnlijk in het jaar 1631, overleden[30].

Uit het voorgaande is gebleken dat Francisco de Caceres in 1608 naar Amsterdam is gekomen en daarvoor in Parijs heeft gezeten. De akte waarin hiervan vermelding wordt gemaakt, is van 1611 en de vroegste akte met de naam Francisco (of Josepho) de Caceres. Gezien de eerder genoemde opbloei van Amsterdam in het begin van de zeventiende eeuw wat betreft de overzeese handel, is het niet verwonderlijk dat hij voor Amsterdam koos. Uit de meer dan zeventig aanwezige notariële akten in het Gemeentearchief Amsterdam blijkt dat de Caceres voornamelijk optreedt als getuige en kennelijk veel contacten in de stad had. Zijn kennis van de Portugese, Spaanse, Franse en Italiaanse taal zal hierbij zeker een helpende hand in hebben gehad. In deze talen wordt hij ook als leermeester genoemd[31]. Zijn voornaamste professie moet echter koopman zijn geweest. De meeste akten waarin Francisco de Caceres het onderwerp is, spreken van handelsovereenkomsten, wissels en schepen die bevracht met suiker en andere goederen naar onder andere Amsterdam, Hamburg of Oporto voeren[32].

Waarschijnlijk komt de Caceres oorspronkelijk uit Oporto, in het noorden van Portugal, blijkende uit de relaties die hij met dat gebied onderhoudt en uit het feit dat hij daar zelf ook een aantal keren gesitueerd wordt tijdens het doen van zaken, zowel in vrijheid als in gevangenschap[33]. Hierboven is tevens naar voren gekomen dat de Portugese joden veelal uit Oporto (of het district Minho) kwamen.

Francisco de Caceres heeft zich niet uit handen van de Portugese Inquisitie weten te houden. Volgens een akte van 29 augustus 1618 moet hij nog in Amsterdam zijn geweest, aangezien hij daar als getuige optreedt[34]. In een akte van een maand later, om precies te zijn 30 september 1618, wordt melding gemaakt van het feit dat hij door de Inquisitie is gegrepen[35]. Zes jaar later wordt door zijn broer José Pinto, op dat moment 63 jaar, en drie andere getuigen verklaard dat de Caceres in augustus 1618 door de Inquisitie in Oporto gevangen is genomen[36]. De Portugese Inquisitie is vanaf de oprichting in 1536 tot de reorganisatie in 1765 actief geweest om de Nieuw-christenen op het rechte pad te houden[37]. De eerste akte waaruit blijkt dat Francisco de Caceres weer teruggekeerd is naar Amsterdam, dateert van 2 maart 1620, waarin hij als getuige optreedt[38]. Dat zou betekenen dat hij ongeveer anderhalf jaar in Oporto door de Inquisitie is vastgehouden.

Francisco de Caceres heeft samen met zijn vrouw Margrita Vermu[39] (of ook wel Margriete Verneau genoemd[40]) in 1624, maar waarschijnlijk ook daarvoor en daarna, in de Dijkstraat gewoond. Hij had in ieder geval één broer, José Pinto, en een zoon, Simon Rodrigues de Caceres die voorheen koopman in Porto was en op het moment van de akte (24 april 1619) werkzaam was in Amsterdam[41]. In verschillende akten staat de leeftijd van de Caceres vermeld, maar aangezien dit varieert, kan alleen gezegd worden dat zijn geboortejaar waarschijnlijk 1573, 1574, 1575 of 1576 zal zijn geweest.

In de ondertrouwboeken en begraafregisters zijn over de drie Portugese heren geen verdere gegevens te vinden. Extra informatie over de Caceres staat echter wel in een boek van Kellenbenz[42]. Daarin gaat het over de familie ‘de Casseres’[43] uit Hamburg die van Porto in Portugal komt en tevens vanuit Hamburg met Porto relaties onderhoudt. Eén van de personen met wie Antonio de Casseres in Hamburg in 1627 contact heeft in Porto is Francisco de Caceres[44].

De vraag of Francisco de Caceres meer zaken met Albert Heyndricksz Boumeester heeft gedaan binnen het boekbedrijf, moet op grond van de notariële akten negatief worden beantwoord. Er is wel een Portugese akte uit 1616 waarin duidelijk wordt dat de Caceres andere boeken in zijn bezit had[45]. Het betreft hier acht boekdelen met de titel “Dialogos Satiricos”, die waarschijnlijk voor de verkoop bestemd waren[46].

 

Vertalingen

                                                 

Los siete dias de la semana, sobre la criacion del mundo is de Spaanse vertaling door Francisco de Caceres van het originele Franse werk La Sepmaine (1578) dat is geschreven door de Franse dichter Guillaume Salluste Du Bartas die leefde van 1544-1590[47]. Dit werk is tevens in het Nederlands verschenen, waarbij vier verschillende personen zich hebben  toegelegd op de vertaling en uitgave daarvan, namelijk Van Liefvelt, Vondel, Heyns en Van den Boetzelaer[48]. In de nu volgende Nederlandse vertalingen van Du Bartas’ La sepmaine zijn slechts delen (of dagen) uit het werk vertaald en niet het werk in zijn geheel.

Van Theodorick van Liefvelt van Opdorp, die leefde van circa 1555-1642, verscheen het werk Eerste weke der scheppinge der werelt in Brussel in 1609. Joost van den Vondel (1587-1679) heeft De vaderen, ofte het tweede deel vande derde dagh der tweeder weke, vervatende Abrahams offerhande vertaald in 1616 en in 1620 De heerlyckheyd van Salomon. Of het tweede deel vande vierde dagh der tweeder weke. Deze twee werken van Vondel zijn in Amsterdam verschenen. Zacharias Heyns (1570-1630) is verantwoordelijk voor de vertaling De weke vanden edelen gheest-rijcken Willem van Saluste, heere van Bartas, inhoudende de scheppinghe des werelts die in 1616 in Zwolle door hemzelf is gedrukt en uitgegeven. In de jaren 1621-1628 heeft hij nog meer vertalingen van Du Bartas het licht doen zien, waaronder de titel W.S. Heere van Bartas Wercken en ook II. Weke vyfde dag. Als laatste het werk van Rutger Wessel van den Boetzelaer. Hij leefde van 1566-1632 en zorgde voor de vertaling Vertalinghe vande eerste weeck der scheppinghe des werrelts die in Den Haag in het jaar 1622 is verschenen.

De aandacht die naar dit werk van Du Bartas is uitgegaan is, zoals aan de vertalingen is te zien, behoorlijk geweest. De Nederlanders hebben in die periode de Semaines van Du Bartas volgens Beekman[49] beschouwd als ‘een monument voor het christelijk geloof’.

 

Toeschrijvingen aan Boumeester

Zoals hierboven geconcludeerd werd, zijn er tussen Albert Heyndricksz Boumeester en Francisco de Caceres niet meer aanwijzingen gevonden voor eventuele andere opdrachten tot drukwerk. Op grond van voornamelijk typografisch onderzoek is echter wel een drietal Spaanstalige titels, waarvan de drukker onbekend was, aan Boumeester toegeschreven[50].  Het gaat om de titels Sobre o principio e restauração do mundo (Over het begin en de restauratie van de wereld), Sobre a obrigação dos sábios (In dienst van de wijzen/geleerden) en Libro de la tesuba (boek van de Vereniging van Portugese joden)[51]. De eerste twee titels zijn van de hand van Isaac de Castro en laatstgenoemde van Samuel da Silva[52].

De gevonden verbanden tussen deze titels onderling en met het hier besproken werk Los siete dias de la semana heeft geleid tot de conclusie dat de titels in Amsterdam gedrukt zijn en hoogstwaarschijnlijk door Albert Boumeester. In het kort komt het erop neer dat de initiaal P op blad N2r van Sobre a obrigação dos sábios (Zie Afbeelding 5, Bijlage II) identiek is aan de initiaal P in Libro de la tesuba (Zie Afbeelding 6, Bijlage II). De relatie met de drukker Boumeester wordt gelegd door de aanwezigheid van een slotstuk op het laatst gedrukte blad (F4v) van Libro de la tesuba (Zie Afbeelding 7, Bijlage II). Exact hetzelfde vignet is terug te vinden in Los siete dias de la semana (Zie Afbeelding 2, Bijlage II), waarvan bekend is dat Albert Boumeester de drukker is. Op deze manier is de cirkel rond en kan Boumeester waarschijnlijk verantwoordelijk worden gesteld voor alle vier de Spaanstalige titels die in een korte periode van 18 maart 1612 (Sobre o principio e restauração do mundo; Sobre a obrigação dos sábios) tot 30 mei 1613 (Libro de la tesuba) gedrukt zijn.



[1] Zie onder fondsbeschrijving 1612-01 en 1613-01 voor de uitgebreide beschrijving van dit Spaanstalige boek met verwijzingen naar waar exemplaren van dit boek te vinden zijn.

[2] GAA NA 375/563.

[3] Opgemerkt dient te worden dat afkortingen zijn uitgeschreven en het aantal woorden op elke regel komt exact overeen met de originele akte.

[4] In de transcriptie staat ‘de Caceros’, maar hier zal verder gesproken worden over ‘De Caceres’, aangzien dit de naam is die het meeste voorkomt en waarmee hij zelf ook ondertekent.

[5] Jacob en Nicolaas Jacobs waren notarissen in Amsterdam in de periode van 1610 – 1642. Deze informatie komt uit: Inventaris van de Notariële Archieven van Amsterdam. Deel I. Nos. 1-1824, p.40-41.

[6] GAA NA 378/180, GAA DTB 407/129, GAA DTB 410/201.

[7] Waarschijnlijk gaat het hierbij voornamelijk om het vertaalwerk. Het boek is namelijk uit het Frans in het Spaans vertaald door Francisco de Caceres. De titel van het Franse werk is La Sepmaine en geschreven door Guillaume Salluste Du Bartas. Zie voor verdere informatie over de vertalingen van dit boek het kopje ‘Vertalingen’ binnen dit hoofdstuk.

[8] In dit geval gaat het hoofdzakelijk om het drukken van het boek, dus de productiekant van het boek.

[9] Zie fondsbeschrijving ‘1612-01/1613-01’.

[10] Het gaat hier om de Joodse jaartelling.

[11] Zie Afbeelding 3 (Bijlage II) voor de ondertekening door I. de Buschere na de proloog en het begin van de voorrede.

[12] Den Boer, 2003.

[13] Fuks-Mansfeld, p.9-10, 1989.

[14] Fuks-Mansfeld, p.17, 1989.

[15] Fuks-Mansfeld, p.19, 1989.

[16] Fuks-Mansfeld, p.22, 1989.

[17] Fuks-Mansfeld, p.38, 1989.

[18] Blom ea., p.75, 1995.

[19] Michman ea., p.16, 1999.

[20] Fuks-Mansfeld, p.58, 1989 en Michman ea., p.32, 1999.

[21] Fuks-Mansfeld, p.43, 1989.

[22] Fuks-Mansfeld, p.43, 1989 en Michman ea., p.32, 1999.

[23] Fuks-Mansfeld, p.67, 1989.

[24] GAA NA 376/197, GAA NA 645/710-712.

[25] Naast getuige van Francisco de Caceres is een ander voorbeeld: GAA NA758/306-307.

[26] GAA NA 941/642-651.

[27] GAA NA 376/197.

[28] GAA NA 386/56-56v.

[29] GAA NA 386/56-56v, GAA NA 403/357-357v, GAA NA 404/50-50v.

[30] GAA NA 639/27, GAA NA 404/50-50v.

[31] GAA NA 377/149, GAA NA 645/1090-1091, GAA NA 646B/1208.

[32] Zie onder andere GAA NA 376/416-417, GAA NA 145/206-207, GAA NA 625/72, GAA NA 381/506-508, GAA NA 625/106, GAA NA 645/501, GAA NA 645/710-712, GAA NA 635/1.

[33] In de akte: GAA NA 376/416-417 is Francisco de Caceres in Porto. Hij wordt in de akte genoemd om daar eventueel geld in ontvangst te nemen van Manoel de Crasto, om vervolgens dat geld per schip uit te sturen naar de schuldeiser Daniel de Olanda in Amsterdam. GAA NA 381/506-508 is een voorbeeld van een akte waaruit blijkt dat de handel van Francisco de Caceres doorging, terwijl hij op dat moment door de Inquisitie in Oporto gevangen genomen was.

[34] GAA NA 484/155.

[35] GAA NA 625/72.

[36] GAA NA 646B/997.

[37] Fuks-Mansfeld, p.19, 1989.

[38] GAA NA 645/916-917.

[39] GAA NA 645b/1524.

[40] GAA NA 646A/801-802. Haar naam doet vermoeden dat ze de Franse nationaliteit had.

[41] GAA NA 645/668-669.

[42] Kellenbenz, p.174, 1958.

[43] In verschillende akten wordt de achternaam ‘de Caceres’ soms op verschillende wijze gespeld. De meest voorkomende is ‘de Caceres’, waarmee hij tevens zelf ondertekent en die daarom ook hier aangehouden wordt. Daarnaast wordt hij ook ‘de Casseres’, ‘de Caseres’, ‘de Geceres’ en ‘de Caseros’ genoemd.

[44] Dit komt tevens overeen met de akte GAA NA 635/1, waarin Francisco de Caceres in Oporto is. Deze akte is van 10 september 1627.

[45] GAA NA 611a/225v, zie Afbeelding 4 voor een kopie van de akte.

[46] Den Boer, 2003 (Zie onder Francisco (Josepho) de Caceres).

[47] Zie de website http://www.dbnl.org/tekst/laan005lett01/laan005lett01_0574.htm .Deze site is bekeken in de maand augustus van 2004.

[48] Beekman, 1912, waarbij van Opdorp op p.73-89 wordt behandeld, van Boetzelaer op p.90-102, Heyns op p.102-116 en Vondel op p.116-133.

[49] Beekman, 1912, p.198.

[50] Den Boer, 2004. Zie ook fondsbeschrijvingen ‘1612-02’ en ‘1613-03’.

[51] De eerste titel Sobre o principio e restauração do mundo is zowel los als samen gebonden met de tweede titel sobre a obrigação dos sábios in het jaar 1612 verschenen. Er is geen exemplaar bekend waarin alleen het werk sobre a obrigação dos sábios is verschenen. Het werk libro de la tesuba is in het jaar 1613 gedrukt. Zie Den Boer, 2004. De titels zijn hier aangepast aan de moderne Portugese spelling.

[52] In die periode is er geen persoon met de naam Isaac de Castro bekend in Amsterdam of Hamburg, dus het is onduidelijk of het hier om een fictief of bestaand persoon handelt; Zie Den Boer, 2004.